… op m’n fiets richting huis. M’n kraag hoog, petje op en gericht op de weg. De wind staat gemeen schuin en het is dan ook trappen geblazen. M’n gedachten dwalen af. Ik loop m’n dag op het werk door en ik haal m’n agenda voor morgen voor de geest.
Ik trek m’n kraag ietsjes hoger en m’n petje ietwat lager om zo enigszins de wind die m’n gezicht raakt te verzachten. Met, dat ik de klep van m’n petje naar beneden trek, zie ik een fietser voor me. Hij heeft het zwaar. Hij probeert de wind weg te duwen door zwaar te trappen. Hij zit gebogen op de fiets. Ik fiets nog steeds achter hem en we naderen aan één zijde hoge woningen die de wind vangen. Het is dan ook merkbaar en het voelt als een verademing. Ik ga wat rechterop zitten en duw m’n petje iets omhoog. De fietser voor me blijft in gebogen houding zwaar trappen. Het lijkt alsof de wind hem niet verlicht. Het is een ietwat oudere heer en ik zie z’n silhouet als hij even opzij kijkt. Zijn lippen zijn verbeten, zijn ogen half dicht. Waarom is het niet diezelfde wind die mij wel maar hem niet verlicht? Ik heb de neiging m’n hand op z’n rug te leggen. Hem te duwen, als een kind. Waarom zou ik het niet doen? Ik twijfel, ik haal in en kijk hem even aan. Verlegen knik ik en lach.
Hij glimlacht vriendelijk terug en ik fiets hem voorbij.
Enigszins teleurgesteld in mezelf, waarom reik ik hem niet mijn hand? Hij heeft het zwaar. Hopelijk is het alleen de wind …
Ingrid Verhaegh