Wat hebben we toch een groot aantal oefeningen moeten maken, alvorens we precies het onderscheid te maken hadden tussen de onvoltooid tegenwoordige tijd en de onvoltooid verleden tijd om over de andere variabelen nog maar niet te spreken.
Als de voltooid verleden toekomende tijd passeerde was Leiden meestal in last. De straffe training garandeerde wel het goed gebruik van de tijden; als iets gisteren was gebeurd, dan merkte je dat ook in de vervoeging. Ik ben, ik was en ik ben geweest. Je kreeg gewoon de ruimte niet om het anders en dus fout te doen.
Waar we “Jij kunt” nooit inleverden voor “Jij kan”, zetten we wat zoëven gebeurde nooit in het heden. “Weggewuifd” heeft het veld moeten ruimen voor het afschuwelijk klinkende “weggewoven”, maar gebeurd was voorbij en dus moest dat in je taalgebruik tot uitdrukking komen.
Dat sportlieden van enig niveau nogal eens de microfoon onder hun neus gedrukt krijgen, is niet altijd hun keuze, maar als je dan het via mediatrainingsprogramma voorgekauwde uitbraaksel hoort, dan rijzen je taalgevoelige haren tot uitzonderlijke hoogten. Dat ze hun gevoel voor realiteit verliezen kan ik me nog enigszins voorstellen, maar dat ze het verschil tussen het “nu” en het voorbije “toen” niet meer zien, levert mij heel wat priemen in mijn taalgevoelige ziel.
De journalist, ook Mart de Arnhemmer, steekt van wal. “Je fietst tien kilometer voor Bordeaux, je ziet de drie maatjes van je wegfietsen, je krijgt een mentale opdoffer van de eerste orde”. Een bedankt citaat, dat de uren te voren gereden race moet kleuren.
Feilloos nemen alle sporters het als een vorm van interessant doen
(Les 1 van de mediatraining!) over, maar hoewel ik Mart nog steeds een kei vind, kan ik zijn gebrek aan gevoel voor de tijd in onze moerstaal bijna niet verkroppen.
Vroeger leerde je dat alles ook in Arnhem. Behoed ons na de “stripcoupeerrage” voor een nog verdere aftakeling van onze door de Anglo-taalinvasie toch al zo zwaar op de proef gestelde moerstaal. Je kunt het best!