De ransuil met zijn opvallende lange, vaak omhooggerichte oorpluimen en de oranjegele ogen. Hij komt voor in diverse landschapstypen waar open veld aanwezig is met voldoende veldmuizen. De ransuil broedt veelal in oude nesten van eksters of kraaien. ’s Winters verzamelen ransuilen zich in groepen, vlak bij gunstige voedselgebieden.
De bovenzijde van het verenkleed is geelbruin en gemarmerd, als ‘boomschors’. De onderzijde is licht roestgeel met donkere lengtestrepen. Bij gevaar of verstoring drukt de uil de veren tegen het lichaam en steken de oorpluimen omhoog. De lichaamsvorm is dan lang en dun. Dan valt ook de contrastrijke, ronde gezichtssluier op. In rust hangen de veren losjes langs het lichaam. De poten zijn bevederd.
Hoofdzakelijk eten ransuilen woelmuizen, met de veldmuis als belangrijkste prooi. Daarnaast echte muizen (bijv. bosmuis) en kleine vogels.
Ransuilen zijn veelal verscheidene jaren plaatstrouw aan een nestomgeving, maar niet per se aan hetzelfde nest. Bijvoorbeeld omdat een vorig gebruikt kraaiennest in verval is geraakt. Jonge ransuilen zwermen bij zelfstandigheid uit en kunnen honderden kilometers ver wegtrekken. Vanaf het najaar verzamelen ransuilen zich in groepen en bezetten vaste roestplaatsen.
Ook in Lingewaard zijn ransuilen te vinden.
Bron : https://www.vogelbescherming.nl/ontdek-vogels/kennis-over-vogels/vogelgids/vogel/ransuil#Leefwijze
Foto’s © Willeke van Vulpen.