Column Ingrid Verhaegh
Ik neem de laatste hap van de macaroni en drink m’n rosé leeg. We genieten van dit campinggevoel.
Na het eten gaan we gezellig afwassen. Hoewel ik thuis loop te zuchten als ik de vaatwasser in moet ruimen en hoeveel tijd dat me wel niet kost, geniet ik hier van de ouderwetse werkwijze met een afwasborstel en theedoek. Tja… dat noemen ze nu camping life!
Na de afwas gutst het zweet me van de rug. Ik kan zo slecht tegen de hitte dat ik me voor de zoveelste keer ga omkleden. Ik loop de tent in en ik ontdoe me van alle kleding. Ik veeg ongenuanceerd het zweet van m’n lijf en ik zoek in alle rust m’n nieuwe jurkje.
Met dat ik m’n jurkje over m’n hoofd laat glijden, hoor ik buiten een vrouwenstem ‘mag ik uw vrouw even spreken’?
Ja natuurlijk hoor ik m’n vriend zeggen. Ingrid, de buurvrouw wil je spreken. Ik schrik, ik kijk en zie de andere buurvrouw die schuin tegenover ons staat. Wat nu weer….. Het zal toch niet zo zijn dat ze ook komt klagen.
Met licht trillende benen loop ik naar buiten. Een vrolijk, Bourgondische vrouw loopt naar me toe en zegt ‘ ik wil me nergens mee bemoeien hoor en je moet zelf weten wat je ermee doet maar je hebt je net in de tent staan omkleden en dat is van ons uit goed te zien. Ik voel m’n wangen rood worden en ik krijg het opnieuw warm maar niet door de hoge temperaturen.
Uhm… dat meen je niet hoor ik mezelf heel zachtjes zeggen. Jawel hoor, we zien alles door jullie raam. Raam? Dat stuk doorzichtige plastic waar ik haast niets doorheen zie? En zij zien mij dan wel? Grrrr….
De vrouw gaat verder. Ik zag je in vol ornaat hoor. En dat was niet de eerste keer.
M’n vriend grapt ‘dat was zeker schrikken dan’. Nee hoor zegt ze spontaan, ik dacht nu zie ik weer eens een mooi jong lijf. Nou… haar compliment is mooi meegenomen maar ik schaam me diep.
Ja, zegt ze… dat is lang geleden hoor dat ik zo’n jong lijf heb gezien. Nou… zeg ik… op afstand lijkt het misschien zo. Ik bedank haar voor haar tip. Ze draait om en loopt terug naar haar caravan. Ik weet me geen raad hoe snel ik in de tent moet komen. Angstvallig blijf ik uit het zicht van wat zij raam noemt.
Ik moet er toch wel om lachen en zeg ‘nu snap ik waarom haar man elke keer zo vriendelijk naar me lachte. M’n vriend kijkt me vrolijk aan en zegt ‘tja, misschien zegt ze het wel daarom’. We proesten het uit. Wat is kamperen toch leuk. Altijd maak je wat mee. Is het niet een chagrijnige buurman dan wel een vrolijke overbuurman.
Ingrid verhaegh