Allerzielen
Vanwege een meer dan innige relatie met dierbaren ben ik dezer dagen mijn gang gegaan naar het rustoord, dat aan de Hoeve als “een lustoord” een zichtbaar thuis is geworden. Bloemrijker nog dan door het jaar, prijkte de stoffelijke thuishaven en nodigde meer uit tot gepaste blijheid dan een overigens begrijpelijke traan. In deze tot die andersoortige vreugde inspirerende entourage liet ik mijn gedachten even teruggaan naar de Allerzielendagbeleving van weleer, oneerbiedig gezegd: de nationale of beter katholieke trimdag.
Een wat vreemde, mogelijk spottendaandoende vergelijking, maar geloof me, ik ben in deze gevoelige dingen akelig serieus, dus ook nu, maar een lichte spot moet om mijn mond merkbaar zijn geweest. Met enig gevoel voor details zag ik de Allerzielendag van toen weer voor me: na de normale dagelijkse kerkgang, echt voor de volle honderd procent elke dag om daarmee een volgend bidprentje te bemachtigen, werd er een begin gemaakt met de hol- en draafpartij. Een rekenkundig minder uitgebalanceerde gang dan de springprocessie van Echternach.
Bij ieder kerkbezoek zes “Paternosterkes”, zes “Avé’s” en het voor de broodnodige afwisselingzorgende bindmiddel “Eer zij de Vader”, waren afdoende redmiddel voor wie zelf de sprong uit het op een zachte pit zeurend vagevuur nog niet had kunnen maken. De truc was om in korte tijd zoveel mogelijk reddingsboeien uit te gooien, maar dan moest je wel steeds het kerkgebouw helemaal verlaten hebben.
Menige wedstrijd om de meeste aflaten is er gespeeld en daarbij was de snelheid van “terreinwisseling” van doorslaggevend belang. Het liefst ging ik zonder mijn wat minder temporijke moeder “psjunkelen”, een puur regionaal woord voor in hoog tempo aflaten verdienen van minstens driehonderdzestig dagen, al wist ik niet of een dag in het hiernamaals net zo lang was als aan de voorlopige goede kant van de alleskantelende streep.
Het dwalen in de “Lusthof” overtuigde mij van het slagen van mijn reddingspogingen van vroeger en deden mij vast geloven in het geluk van hen, om wie ik niet meer zo bedroefd kon zijn. Het was er zo mooi, zo feestelijk en dat verklaarde mijn wellicht naïeve blijdschap.
Piet Driessen (DNK, 5/11/1986, herh. 14/11/1998)