Als mijn moeder ’s zondags bij het bezoek aan de kerk ontdekte, dat de buurvrouw schitterde door afwezigheid, dan bestond de eerste gang na thuiskomst uit een bezoek aan de “naober”, niet om via een overtrokken sociale controle de buurvrouw terecht te wijzen, maar puur om hulp aan te bieden, mocht welke ziekte dan ook hebben toegeslagen.
De kleine criminaliteit dwingt ons echter uit alle ooghoeken de hele omgeving in de gaten te houden. In een tijd, waarin alles – anders dan vroeger – in organisatievorm moet worden gegoten, heeft onze buurtvereniging deze week bediscussieerd hoe aan het verzoek van onze burgemeester gevolg kan worden gegeven, waar hij oproept tot aanhouding en voorgeleiding van allen, die het met de spelregeltjes niet zo heel nauw plegen te nemen.
De jaarlijkse fietsenrally is geschrapt en er komt een cursus zelfverdediging, waaraan het bespieden van zelfs je huisgenoot vooraf moet gaan.
Excerseren in het “Slingerbos” moet de “burgerwacht” operationeel maken en waar ik niet tot het zo strijdlustige ras behoor, moet ik mij vermannen me het hanteren van honkbalknuppels, ploertendoders of vuurwapenvarianten eigen te maken. Deze week wordt het rooster van wachtlopen opgemaakt. Ik vrees nu al de “hondenwacht”, een crime, die als een diensttijdtrauma mij nog dagelijks achtervolgt. Als eerste discussieerden we over de stelling, dat in iedereen een potentiële verdachte schuilt.
Dus Huissenaren.
Ik houd je in de gaten en let op uw zaak. We hebben afgesproken, dat de eventuele duizend gulden beloning niet een persoonlijke prijs is, maar in de buurt-clubkas gestort moet worden om daaruit de Walky-Talky te betalen, waarmee van wachtpost naar wachtpost ieder onraad gemeld kan worden. Het geboefte in onze buurt is gewaarschuwd. Wij zijn bereid, maar of dat is tot stervens toe moeten we nog even afwachten.
Piet Driessen, 23/4/1997