Eeuwenlang heb ik, telkenmale bij een noodslachting of ander nieuws, dat geen langer wachten dulde, de nodige kilometers onder m’n geklompte voeten moeten wegduwen om ieder poorter (= burger) van Huessen kond te doen. Het blèk was het enige hulpje om aan mijn overigens welluidende stem nog meer “verspreidingsgebied” te geven, maar zelden reikten zij samen verder dan vijftig strekkende meters, rechtstreeks gemeten langs luchtwegen.
Sinds enige tijd heb ik een evenknie langs de vrouwelijke lijn. Al maandenlang tel ik ’s zondags de knopen van mijn jas of ik “De Blauwenburcht” en de regenende “junkskes” met een bezoek moet gaan vereren. “Zou ik ’t wel, zou ik ’t niet?” De ijzige weergoden hielden niet alleen de mensen van de lijnen thuis, maar dwongen ook de acteurs zelf tot strikt absolute rust. Onderhand hongerig naar weer wat voetbalvoer, las ik in de kranten (en hoorde ik in “Langs de lijn”), dat ons Huessens streekelftal, dat het zo goed doet, zich even moest melden voor een restje*.
Ik dacht: “Zou ik gaan of ’t raam open zetten?” Ik deed het laatste en werd ongewild hartelijk welkom geheten voor mijn niet-komen. Via een ooggetuigeverslag kon ik de wat vreemd verlopende twee minuten meebeleven. “In de 89e minuut scoort Hans Rombout 3-2.” Ik had wat moeite met de telling, maar voordat ik besefte, dat het ’t staartje van toen was, gilde met een onvoorstelbare hoeveelheid decibellen mijn vrouwelijke concurrente al als een moderne klepperman (= vrouw) over stad en wereld (= urbi et orbi), dat in de negentigste minuut Harrie Hendriks voor zelfs 4-2 had gezorgd. Helemaal het toppunt van serviceverlening aan ook het niet aanwezige stadsvolk, was wel de slotzin van die middag: “Hartelijk dank voor uw komst en een goede reis naar huis”. Kunnen andere prof-clubs nog wat van leren, zij het dat de Algemene Politieverordening iets heeft geschreven over geluidsterkte in deci-, niet in bleubel.
Piet Driessen (De Nieuwe Koerier, 9/4/1986)
* De rest van een nog niet uitgespeelde voetbalwedstrijd.