Wie stamgast is in “De Hoeve” of “Ponderosa” kijkt niet zo erg vreemd op bij de aanhef van mijn geprevel. Deze veelbetekende zin siert al jaren de stevig behangen wanden van het nog bruine café “De Hoeve”. Eduard Veenhuis moet er ook stamgast zijn, want wat deze telg uit het roemruchte smids-geslacht onlangs presteerde, mag de openbaarheid niet onthouden worden.
Op de plaats waar ooit Jo Schepers jarenlang zijn aardse bestaan sleet, bouwde de zeer bouw-deskundige Jan Siebenheller een weloverwogen stulpje. De bouw verliep vlot, al waren er enige problemen over de bereikbaarheid van ’s buurmans tuin, zodanig dat Vrouwe Justitia de weegschaal moest uitbalanceren. Als afrondende werkzaamheid moest de tuin of liever de achterplaats nog worden afgesloten. Liefst met een degelijk hekwerk, want je weet tegenwoordig maar nooit. Jan, als nauwkeurig meetlatbestuurder, weer ijverig aan het meten, rekenen en tekenen om aan smid Eduard de ongetwijfeld vererende opdracht te kunnen geven.
Een fluitje van een cent zo’n smidswerk en al vlot kon Eduard de poort afleveren in de ommuurde achtertuin van Jan en Hetty. Voor de veiligheid zette Eduard zijn auto even tussen de beschermende muur op het Siebenheller achterste.
De poort werd gehangen… In één woord werkelijk vakwerk, zo zelfs, dat Eduard niet meer in of uit kon en hij een slijptol te hulp moest roepen, omdat het resultaat van passen en meten weer uit het te kleine deurgat moest worden geslepen. Wie er nou verkeerd gemeten had vermelden de bronnen niet. Wel ging er “gin zoeg mèr dur het nèje hèkke” van Jan!
Piet Driessen, DNK, 28/10/1987