Voor de volijverige verkenner, welp of kabouter was in vroeger tijden deze mededeling zowat de enige vorm van passiviteit. In werkelijkheid kwam een goed volgeling van de onsterfelijke Baden Powell aan uitvoering van zijn dreigement nooit toe. Hij werkte zich uit de naad op de wekelijkse avonden in het oergezellige, knusse honk, waar een groot stuk creativiteit pronkte als aankleding van wanden en plafond. Mijn favoriete vogel was de zeemeeuw en via de figuurzaagkunst werd die voor altijd vereeuwigd in een stuk triplex, dat enigermate solliciteerde naar de eigennaam van de zwierige vogel.
Om mijn superieuren gepast te kunnen groeten moesten de worstevingertjes wel flink oefenen, vooral de duim en de pink konden elkaar slechts met moeite reiken. Gehard en geoefend tijdens veelvuldige trainingsweekends op het fort in Doornenburg konden wij de jaarlijkse kampweek met gerustheid tegemoet zien. We kregen het vuur zonder lucifers of aanstekers aan en kookten onze vla – zonder dennennaalden als zwemmende gasten – feilloos op de juiste dikte. We wisten precies hoe je hygiënisch verantwoorde “Hudo” aanlegde. Deze afkorting stond voor goedbedoelde raad: “Houd uw darmen open”. Iets, dat blijkens de niet meer schoon te krijgen onderbroek, soms te goed lukte!
Voor een nachtspel waren we altijd te vinden, al maakte onze vaandrig de marge tussen echt en spel wel erg klein. Preutsheid kon bij de stoere knaap niet worden aangetroffen. Zijn flinke stoere onderdanen werden niet weggestopt onder een jeans of ribcord. Iedereen mocht meegenieten van de schepping van al zijn onderdelen. Het slotakkoord werd geblazen als alle rommel tot werkelijk het laatste houtje was opgeruimd en was dat gebeurd, dan mocht moeder zich de vellen van de knokels schuren en alle Dobbelmannen te hulp roepen om de immenssmerige was schoon te krijgen. Zij poetste met liefde en dat reinigde met bliksemkracht.
Piet Driessen
DNK, 8/5/1985 (herhaling 20/8/1997)