Mijn Sint
Het deed me deugd, toen deze week een rondvraag uitwees, dat de Sint enige procenten aan terrein op de kerstman had teruggenomen. Ja, juist. Je ziet het verschil in achting al direct, als ik Sint wel en zijn concurrent niet met een kapitaal begin.
Waar haalt die Angelsaksische nepfiguur het lef vandaan ook maar een poging te doen zich te meten met de Goedheiligman, die zijn status niet ontleent aan zo maar een of ander economisch denken. Benedenmaats en vermeten ook maar te vermoeden evenknie te zijn.
Mijn heiligman staat ver boven aardse geneugten verheven. Heilige Nicolaas nota bene… “Bij God behorend” kan lang niet iedereen als handelsmerk opvoeren.
Bij Sinten heb je het over onkreukbare, niet voor chantage bruikbare toppers, niet alleen bij de mens in tel, maar op de eerste rij bij de Grote Baas. Het faillissement van Sints concurrent was in mijn filosofie al lang aangebroken, al heel lang geleden. Nog maar net had ik op de middelbare school de eerste Engelse zinnetjes leren ontrafelen of mij viel de tekst van een zogenaamd Kerstlied op.
Ik noem het zogenaamd! “Ik zag m’n moeder Sinterklaas een kus geven” (en dan in ’t Engels) kon onmogelijk mijn Goedheiligman aangaan. Deze wulpse zaken werpt hij verre van zich.
Hij is vol waardigheid, begeeft zich niet op vrijerspaden, gaat niet onder welke dekmantel dan ook op de versiertoer en houdt zich qua kleding aan de voorgeschreven uitmonstering.
De tabbert en geen korte jas, een staf en niet zo’n stom belletje, in overijzige tijden geleend van de ijscoman, een mijter, stijf en waardig en da’s wel effe anders dan zo’n aftandse slappe puntmuts. Zelfs z’n economische status blijkt: de Sint geeft z’n knechtjes de zak, de “nepperd” kan zich die luxe niet veroorloven.
Piet Driessen (DNK, 10/12/1998)