Vleiskeure’/ Huissense kermis
We zitten weliswaar nog niet in de slachtmaand, maar met de avond van het “vleiskeure” in het vooruitzicht, komen de nostalgische plaatjes weer op het netvlies.
In ons achterhuis was het varkenshok – op de schoonmaakdagen na – voortdurend bevolkt. Geen aardappelschil ontliep het saunalot in de fornuispot en ook daarna de vraatzucht van het vieze varken, dat tegen de spreekwoordelijke logica in wél vet werd. Het schattend oog van de deskundige bepaalde het moment, waarop de gealarmeerde “slagter” zijn sloopwerk kon komen verrichten. Het moordwapen verried nauwelijks decibellen en de executie werd compleet door het “keuje stèke” van het overigens ouder dan “zes wèke” geworden lijdend voorwerp.
Mijn eerst bijdrage was de bak vasthouden, die een zekere garantie moest gaan bevatten voor bloedworst aan het touw en tussen de “rondum” – de dubbele boterham – die toen heel gewoon was. De huisstoker had het water op honderd graden Celsius gebracht: de ontmanteling van het gecultiveerde zwijn kon beginnen.
Het haar voor de scheerkwast, de darmen dienden de metworst en de ondefinieerbare zwijnerige onderdelen en ingrediënten dienden de “heufkèès”. De “vèrkesblaos” maakte Ajax groot. Het zo ontmantelde en “geleerde” stoffelijk overschot werd te kijk gehangen tot de keurmeester zijn blauwe stempel van echtheid onuitwisbaar had aangebracht.
Zonder de jonge of oude klare aan de dienstdoende stempelaar was het ritueel niet af. Als de kruiwagen met schone lakens gepavoiseerd de heen-en-weer naar – en van de “reukerij” had voltooid, werd de “spekkast” de tijdelijke laatste rustplaats van onze gewaardeerde stikoor.
Piet Driessen (DNK, 20/9/1995)