In 1951 kwamen Molukkers op schepen aan in de Rotterdamse haven. Dat ging niet om vluchtelingen of hoop op een beter leven: Het waren militairen uit het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), die op bevel van de Nederlandse regering met hun gezinnen werden verscheept. In de leegstaande kampen van de verslagen Duitse bezetter werden ze gehuisvest. In Klein Baal nabij Haalderen, bijvoorbeeld. Het leger werd ontbonden en de Molukse beroepsmilitairen ontslagen. Van de snelle terugkeer naar het thuisland die hen was beloofd kwam niets terecht.
De heer Kopong, naar eigen zeggen wellicht de eerste Molukse inspreker voor de Lingewaardse gemeenteraad, sprak op 18 september over wat hem is meegegeven door de generatie voor hem: “Die Nederlanders hebben ons vergeten”. Op de agenda staat het voorstel van het college de graven van voormalig KNIL-militairen een bijzondere status te geven en vrij te stellen van kosten voor grafrechten. Ook stelt het college voor € 10.000,- ter beschikking te stellen om in overleg met de Molukse gemeenschap in een deel van de kosten te voorzien voor een gedenkteken in Bemmel en een herinneringsbord in Haalderen. Aanleiding is de oproep van burgemeesters aan het kabinet, waaronder de burgemeester van Lingewaard, het leed te erkennen dat Molukkers is aangedaan na hun aankomst in Nederland.
Het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger diende de Nederlandse staat vanaf het ontstaan van de kolonie Nederlands-Indië in 1814. Om de macht te krijgen en houden over lokale heersers en bewoners werd aldaar een zelfstandige tak van het Nederlands leger geformeerd. Dat bestond uit vele nationaliteiten waarvan een groot deel van de eilanden afkomstig was. Ze werden ingezet tegen opstanden en vochten oorlogen tegen vorsten en bevolkingsgroepen. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog viel de steun vanuit Nederland echter weg. Met wapens uit de VS streed het KNIL met de geallieerden tegen Japan, dat Zuidoost-Azië veroverde. Eiland na eiland moest worden opgegeven waarna de militairen door de Japanners in kampen werden opgesloten. Veel van hen besloten daarop het Japanse leger te dienen en werden vrijgelaten, maar met name Molukse militairen bleven trouw aan Nederland. Zij die wisten te ontsnappen vormden een nieuwe eenheid van het KNIL, in Australië. Samen met andere in de regio verzamelde strijdkrachten vochten ze om het Nederlands gezag te herstellen. In 1945 gaf Japan zich over in de Tweede Wereldoorlog. Maar in de tussentijd hadden zich op de eilanden nieuwe nationalistische strijdkrachten verzameld voor een onafhankelijke Republiek Indonesië. Het KNIL was inmiddels flink verzwakt en KNIL-militairen kwamen opnieuw in martelkampen terecht, dit keer van Indonesische nationalisten. Nederland stuurde in strijd met de nieuwe vijand extra legereenheden, waarmee de Nederlandse overmacht zo groot werd dat het andersom resulteerde in moorden, martelingen en andere misdaden tegen de Indonesiërs. De VS dreigde om die reden haar economische steun voor de wederopbouw in te trekken en dwong de Nederlandse staat in 1949 de kolonie op te geven en de onafhankelijke Republiek Indonesië te erkennen. Afgesproken werd het KNIL te ontbinden en de militairen zouden terugkeren naar hun gebied van afkomst. De Indonesische regering stond dat echter voor Molukkers niet toe waarop de Nederlandse regering besloot hen als militairen op te laten gaan in het reguliere leger, en naar Nederland te verschepen. Eenmaal in Nederland bleken ze overbodig en werden ze ontslagen. Er werd beloofd dat ze na enige tijd alsnog konden terugkeren naar de Molukken. Dat is echter nooit gebeurd. De families werden na hun verblijf in barakkenkampen verspreid over Nederland gehuisvest in Molukse buurten. Lange tijd hebben de Molukkers zich ingezet voor een terugkeer, maar de Nederlandse overheid heeft zich daar niet hard voor gemaakt. Door Nederland gemaakte afspraken met Indonesië hebben bovendien tot gevolg dat KNIL-veteranen nooit zijn uitbetaald voor hun tijd als krijgsgevangene.
De heer Kopong is, net als de heer Mastail die met grote betrokkenheid inspreekt, blij met het voorstel van het college. De KNIL-veteranen maakten in dienst van Nederland de meest extreme oorlogssituaties mee en opvoeding van hun kinderen in de voormalig Duitse kampen was daarna vaak keihard. Nabij Haalderen woonden bovendien een aantal gezinnen die pas later naar Nederland kwamen. Bij een gevangenenruil liet Indonesië deze speciale eenheden pas vrij. De Katholieke en Protestante Molukse gezinnen kregen halverwege de jaren ‘60 een woning toegewezen in Bemmel. De veteranen zijn inmiddels begraven, op de begraafplaats Teselaar en naast de kerk aan de Markt. De gemeente gaat over de grafrechten aan de Teselaar en is, op nadrukkelijk verzoek van de beide insprekers, in gesprek met de RK Parochie over een gelijke regeling voor de grafrechten van graven op de Katholieke begraafplaats.
Tijdens de raadsvergadering van donderdag 10 oktober heeft de raad ingestemd met het voorstel de graven vrij te stellen van grafrechten. De bijdrage voor het gedenkteken en informatiebord is verhoogd naar € 20.000,-. B06 en Lingewaard.NU zijn voor de verhoging van de bijdrage, maar stemmen in tegenstelling tot de andere raadsfracties tegen het kwijtschelden van grafrechten. De twee partijen zijn van mening dat het een aanleiding zou zijn voor ook anderen om omwille van leed of onrecht een beroep te doen op de gemeente. Fractievoorzitter Patrick Hegeman van B06 wil voorkomen dat er in de toekomst moet worden afgewogen welk leed wel en geen tegemoetkoming verdient. Daarbij maakt hij een vergelijking met Lingewaards leed uit de Tweede Wereldoorlog. De reactie vanuit de SP en PvdA is dan stevig: Aan de situatie van de Molukse gemeenschap is nooit tegemoet gekomen, in tegenstelling tot Lingewaards leed in de Tweede Wereldoorlog dat breed wordt erkend en gedeeld. Bovendien is dat mensen aangedaan door de Duitse bezetter. Het leed van KNIL-veteranen en hun gezinnen is hen aangedaan door Nederland, aldus SP-raadslid Carla Claassen.
– Door de Politieke Redactie –